Een stedelijke geschiedenis van het Zomerhofkwartier

Veranderingen in de gebouwde omgeving vanaf 1940 tot 2018

Ten noorden van het centrum van Rotterdam ligt het Zomerhofkwartier, een gebied in de wijk Agniesebuurt. Het noordelijke deel van het Zomerhofkwartier wordt omsloten door de Noordsingel, het verkeer langs de Heer Bokelweg, de brede Teilingerstraat en het getransformeerde treinviaduct aan de Vijverhofstraat.1 Het Zomerhofkwartier Noord staat aan de vooravond van grote veranderingen – maar is eigenlijk een gebied dat nooit lang hetzelfde is gebleven. Het gebied ten noorden van Rotterdam was oorspronkelijk een tijdens de Middeleeuwen ontstane polder met enkele bebouwing.2 Molens en buitenplaatsen werden aan het eind van de negentiende eeuw vervangen door woningen voor de sterk groeiende bevolking van Rotterdam. Het Zomerhofkwartier van voor de Tweede Wereldoorlog was een levendige volksbuurt, vol met woningen, kleine bedrijven en winkels en een rijk straatleven.3 Het aanzien en het karakter van het gebied veranderde radicaal toen het verwoeste gebied werd aangewezen als noodbedrijventerrein. Er werd jarenlang gebouwd, er werd gesloopt en weer gebouwd. Een groot deel van de huidige bebouwing stamt uit de Wederopbouwperiode en vertoont duidelijke leef- en vervalsporen. Afgebladderde verf, roestige panelen en graffiti zijn hier geen probleem, maar onderdeel van de recente ontwikkelingen van ‘Zoho’, een woord dat in het gebied alom aanwezig is in ornamenten en wegbewijzering. De oude bedrijfspanden, werk- en opslagplaatsen zijn in de afgelopen jaren aangepast aan de nieuwe gebruikers en eisen van de tijd. Het was niet alleen de gebouwde omgeving die veranderde, er volgde ook een verandering in perceptie van het gebied: er is sprake van ‘een nieuwe energie’ en ‘waardevermeerdering’.4
Nu, zeven jaar later, zijn er plannen voor een doorontwikkeling van het gebied en zijn de eerste creatieve ondernemers alweer vertrokken. Wat is hier aan de hand? “Once artist move into an industrial neighbourhood like this, a predictable sequence occurs. They make the place exciting and spruce it up. Pretty soon there are trendy restaurants and nightclubs – that makes it a fashionable place to live. Developers move in and they convert studio’s to upscale apartments. Goodbye artists.”5 De Amerikaanse schrijver Stewart Brand (1939) karakteriseert een volgens hem herkenbaar patroon wanneer het gaat over het leven van oude fabrieks- en bedrijfsgebouwen. Brand is beter bekend als milieuactivist, futurist en schrijft over brede thema’s als technologie, milieu en het samenleven. In How Buildings Learn. What happens after they’re built (1994) onderzoekt hij gebouwen in de tijd, door welke mechanismen gebouwen veranderen en hoe zij aanpassingen in de tijd ondergaan.6 Zijn gedachtegoed is erg bruikbaar bij de ontwikkeling die nu ook in het Zomerhofkwartier zichtbaar is: de Gemeente Rotterdam, Havensteder en de nieuwe ontwikkelaar Leyten-Stebru zullen er 500 nieuwe woningen gaan realiseren, waardoor het gebied wederom zal veranderen.7 Het lijkt erop dat de ontwikkelingen vanaf 2013 hebben gezorgd voor waardevermeerdering en in bepaalde mate ook de doorontwikkeling hebben beïnvloed. Dit roep vragen op, zoals wat het karakter en de waardering van het gebied was vóór 2013. Maar ook kan men vraagtekens plaatsen bij de betekenis van de ‘waardevermeerdering’ en in welke mate dit betrekking heeft op de gebouwde omgeving van het gebied. De vraag die dit onderzoek poogt te beantwoorden is: welke ingrijpende ruimtelijke wijzigingen heeft het Zomerhofkwartier in de periode 1940 tot 2018 ondergaan, en hoe zijn die te koppelen aan specifieke waarderingen van het gebied zoals beschreven in de lokale pers? Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is gelet op de stedelijke historische ontwikkeling van het Zomerhofkwartier en hoe er is geschreven in de lokale pers over het functioneren en de bebouwing van het gebied.
Het essay is opgedeeld in drie tijdsperiodes die ieder ingaan op deze stedelijke historische ontwikkeling en de reacties uit de lokale pers over het gebied en de bebouwing. De eerste sectie beschrijft het ontstaan van de noodbedrijfsfunctie van het Zomerhofkwartier tussen 1940 en 1960, het nieuwe ‘karakter’ dat het gebied kreeg en hoe dit werd ontvangen door Rotterdammers in de lokale pers. De tweede sectie beslaat de periode 1960 tot 1980, waarin de tijdelijke bebouwing werd vervangen voor permanente bedrijfspanden – wederom een grote verandering in de gebouwde omgeving. De derde sectie maakt een sprong naar de meest recente ontwikkeling, van 2000 tot 2018, waarin het gebied veranderde van verloederde omgeving naar maakkwartier ‘Zoho’ en eindigt bij de verkoop en ‘doorontwikkeling’ van het gebied. Het besluit bespreekt de onderzoeksresultaten en mogelijke stappen voor nader onderzoek.
Voor dit onderzoek is de gebouwde omgeving een belangrijke bron, zowel de huidige, fysiek aanwezige bebouwing als afbeeldingen en kaartmateriaal van de bebouwing uit het verleden. Daarnaast is er gelet op de specifieke uitingen van waardering over het gebied en de gebouwen zoals beschreven in de lokale pers, met het doel niet alleen een geschiedenis te schrijven over de fysieke omgeving, maar ook een zachtere geschiedenis die een genuanceerder beeldvorming over het gebied mogelijk maakt. De methodiek die is toegepast voor de analyse van het gebied en zijn gebouwen berust op Designing from Heritage (2017) door Marieke Kuipers en Wessel de Jonge. Het is een handboek voor de analyse van gebouwen en plekken, oorspronkelijk bedoeld voor ontwerpers, maar biedt ook handvatten die zich verlenen voor de beschouwende discipline, waaronder de architectuurhistorici. Daarnaast is van belang te benoemen dat het uitgangspunt van dit onderzoek berust op het idee dat gebouwen gebaat zijn bij een lang leven. Dit idee is na 1960 vanuit verschillende hoeken van de architectuurgeschiedenis, maar ook disciplines daarbuiten, bepleit. Auteurs en onderzoekers die ik hier wil benoemen zijn Stewart Brand, Marvin Trachtenberg, Daniel Abramson en Freek Schmidt. Zij bespreken in hun publicaties ieder met eigen concepten ontwerp- en analysemogelijkheden voor een langer leven van gebouwen. Stewart Brand biedt het meest omvatrijke pleidooi in How Buildings Learn, met methodiek en visuele analyses van gebouwen die zich in de tijd laten aanpassen.9 Marvin Trachtenbergs concept van Building-in-time (2010),een bruikbaar concept, bespreekt hoe gebouwen aanpassingen in de tijd toestaan waarbij het gebruik en uiterlijk opnieuw worden gedefinieerd.10 Daniel Abramsons Obsolescence (2016) biedt een verklaring voor de snelle waardevermindering van gebouwen waardoor leegstand kan optreden.11 Ten slotte benoemt Freek Schmidt het concept ‘doorbouwen’ (2016), verwant aan Trachtenbergs bouwen-met-tijd, als ontwikkelvorm voor een langer leven van gebouwen.12


Dit onderzoek is een poging de architectuurhistorische lagen van het Zomerhofkwartier af te pellen en bij te dragen aan een genuanceerder beeldvorming van het gebied. Hoewel het Zomerhofkwartier veelvuldig is bestudeerd en beschreven in de afgelopen vijf jaar, schorten veel publicaties aan referenties en wordt dezelfde recente terminologie herhaald. Bovendien zijn veel recente onderzoeken en publicaties gericht op het bieden van ontwerpoplossingen voor de toekomst, waarbij de ‘historische context’ wellicht is benut als inspiratiebron, een samenstelling van dat wat de ontwerper-onderzoeker als belangrijk acht voor zijn of haar nieuwe ontwerp. De recente onderzoeken worden daardoor niet minder bruikbaar voor dit onderzoek. Integendeel, zij doen een duit in het zakje van hedendaagse opvattingen over het gebied. Dat betekent overigens niet dat de manier waarop dit onderzoek de geschiedenis van het Zomerhofkwartier construeert vrij is van subjectiviteit. Ook dit is een samenstelling van verhalen en invalshoeken die tegenwoordig van belang worden geacht, van het materiaal en de tijd die ik tot mijn beschikking had voor het uitvoeren van dit onderzoek. Daarnaast wil ik hier de moeite nemen mij in te dekken voor het gebruik van het begrip ‘karakter’, dat nader onderzoek vergt naar zowel de term als het Zomerhofkwartier. Omwille van de leesbaarheid en afbakening in periodes, zijn er toch pogingen gedaan het gebied te karakteriseren, waarmee ik mij als auteur op glad ijs begeef.
Desalniettemin hoop ik met dit onderzoek bij te dragen aan onze kennis over het Zomerhofkwartier – zijn fasen, gebouwen, de actoren en ontwikkelingen die hier een bepalende rol in hebben gehad en hoe daarmee onze perceptie van een buurt kan veranderen.


1. Low Road

Aan de levendige volksbuurt die het Zomerhofkwartier aan het begin van de twintigste eeuw was, kwam abrupt een eind toen tijdens de Tweede Wereldoorlog Rotterdam werd gebombardeerd en grote delen afbrandden. Deze gebeurtenis vormt het begintpunt van dit onderzoek, omdat het de start is van een nieuwe ontwikkeling in het Zomerhofgebied. Er werd een Zomerhofkwartier opgebouwd dat als noodbedrijventerrein moest functioneren. Dit hoofdstuk gaat in op het ontstaan van het noodbedrijventerrein in 1940 en hoe het gebied en de architectuur ontwikkelden tot aan 1960.

1.1 Stedenbouw
Op 14 mei 1940, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werden grote delen van Rotterdam gebombardeerd en brandden af. Vrijwel alle straten van wat later het Zomerhofkwartier ging heten, waren zwaar getroffen (afb. 1).13 Binnen enkele dagen na de verwoesting werd aangevangen met het puinruimen en na enkele weken lag het Wederopbouwplan van W.G. Witteveen klaar (afb. 2).14 Hij stelde een Rotterdam voor dat dicht bij de vooroorlogse situatie bleef, met monumentale straatbeelden, gesloten bouwblokken en individueel uitgewerkte panden in een traditionele stijl. In de tussentijd werd aangevangen met het bouwen van noodbedrijven. De algemeen gemachtigde voor de wederopbouw, J.A. Ringers, besloot dat het terrein tussen de Zomerhofstraat en Noordsingel noodgebouwen moest vestigen voor gedupeerde zakenlieden uit het centrum.15 De eerste noodbedrijven ontstonden uit eigen middelen van ondernemers, maar al spoedig kwam er ook vanuit de overheid steun om op bestaande fundamenten in het gebied gebouwen te plaatsen. Terwijl de opbouw van het noodbedrijventerrein snel ging, stagneerde de wederopbouw van de rest van Rotterdam. De plannen werden radicaal gewijzigd toen C. Van Traa in 1946 het Basisplan opstelde, dat de functies wonen, werken en recreeren van elkaar scheidde (afb. 3).16 Het plan was volledig anders dan het oude Rotterdam, en bood enkel kaders voor infrastructuur en bestemming, ‘waarbij vrijheid gelaten is voor de ontplooiing van heel die veelvormigheid van geestelijke stromingen die het huidige Nederlandse cultuurleven kenmerken.’17 De wederopbouw was bovendien meer dan het herbouwen van een stad. Het was voor Rotterdam de mogelijkheid de stad béter te maken dan de vorige. ‘Rotterdam wordt ruim, het zal de allure krijgen van een wereldstad: het snelle verkeer, de brede boulevards, de hoge gebouwen zullen gezamenlijk een sfeer van bedrijvigheid scheppen, die in overeenstemming is met het hedendaagse leven.’18
Ook het Zomerhofgebied werd betrokken in de wederopbouwplannen van Van Traa, en ging vanaf 1946 door als “Zomerhofkwartier”, een gebied met als uiteindelijke bestemming kantoren en bebouwing langs de Noordsingel, de stadsboulevardachtige Teilingerstraat, het treinviaduct aan de bedrijven.19 Het noordelijke deel van het gebied werd begrensd door de gespaarde negentiende-eeuwse Vijverhofstraat en de nieuw aangelegde Heer Bokelweg.20 Vanaf 1941 ontstonden in dit gebied allerhande noodbedrijven, met onder andere de bakkerij van N.V.J. Jansse Wzn., de fabriek van Schoonmaakbedrijf en Glazenwasscherij N.V. Drop, boekbinderij van de firma Brokerhof en Reckers, een rolluiken- en markiezenfabriek maar ook feest- en theaterzaal Palace. Uit de berichtgeving over de bouw van het Zomerhofkwartier sprak het positivisme van de wederopbouw. Zo werd over de Schoterboschstraat geschreven dat de vooroorlogse woningen ‘op geen stukken na voldeed aan moderne eisen van huisvesting en hygiëne.’21 In plaats van de ‘onzegbaar triest en melancholiek klinkende kinderstemmen en de roep “Zeelandse mossele!”’ klonk nu het ‘lied van de arbeid’.22 In de loop van de jaren vijftig raakte het gebied volledig bebouwd.

1.2 Architectuur
Tussen 1941 en 1960 was het Zomerhofkwartier een gebied met noodbebouwing. De gebouwen werden in de eerste jaren na de oorlog nog gebouwd met eigen materialen van ondernemers, later werden er met steun van de overheid grotere loodsen gebouwd. Dit leidde min of meer tot ad hoc bebouwing, lage loodsen, zeer functionele gebouwen gebouwd op bestaande fundamenten, met een afwezigheid van ornament, van goedkope, in massa geproduceerde materialen die voor handen waren zoals hout, gegolfd plaatijzer en afgebikte stenen (afb. 4). Het is het type bebouwing dat de Amerikaanse schrijver Stewart Brand in de derde aflevering van de BBC serie How Buildings Learn (1994), naar de gelijknamige publicatie over het leven van gebouwen, typeert als ‘Low Road’.23 Het zijn gebouwen als oude fabrieken, magazijnen, boerderijgebouwen en schuren die vaak snel en goedkoop gebouwd zijn, ‘yet these are the buildings in which you can find the real creativity of the civilazation. I call these buildings Low Road.’24
Deze manier van bouwen week sterk af van de oorspronkelijke bebouwing in het Zomerhofkwartier, wat blijkt uit een beschrijving in Het Vrije Volk (1947): ‘Een tikje fantasie en het kon een straat zijn in één der vele kleine stadjes van het Amerikaanse middenwesten. Lage loodsen van gegolfd plaatijzer, de ruwe-bolster-blanke-pit-mentaliteit van de mensen in die loodsen; een penetrante, energie prikkelende benzinegeur en de van levensvreugde tintelende klank van metaal op metaal. Een provisorisch en onregelmatig wegdek, maar juist door dit gebrek aan regelmaat, even prettig aandoend als de openhartige, asymmetrische trekken van volk en landschap achter de Rocky Mountains. En toch bevindt de straat zich niet in het zorgenloze land van de eeuwige dollarzon, maar in het deviezenloze land van de “wisselende bewolking”. Een Rotterdamse straat, waar op Amerikaanse wijze wordt aangepakt.’25 In deze beschrijving weerklinkt duidelijk het wederopbouwpositivisme, maar ook een sentiment van vervreemding door het schrille contrast dat de nieuwbouw vormde met de oude bebouwing.
De meeste noodgebouwen werd gebouwd met goedkope, lichte materialen die voor handen waren en waarbij werd uitgegaan van een korte levensduur (afb. 5). Het feest- en theatergebouw Palace, gebouwd in 1941 en ontworpen door architecten J.P.L. Hendriks en W. van der Sluys, aan de Zomerhofstraat en Schoterbosstraat, vormde een uitzondering (afb. 6). Het is een vreemde eend in de noodbebouwingsbijt, omdat het als een van de weinige noodgebouwen in het Zomerhofkwartier een langer leven werd gegund – tot 2007 als buurtcentrum, (gay)club en parenclub. Oorspronkelijk bestond het theater uit twee bouwlagen en vormde een rechthoekige, witgestucte doos met een plat dak. Het gebouw kreeg enige mate van monumentaliteit in de voorgevel en in het interieur door de terugliggende gevel met grote glazen entree. Het is een stijl die doet denken aan de Amerikaanse bouwstijl uit de jaren 30, de Streamline Moderne, dat destijds vaker werd toegepast bij warenhuizen, clubs en bioscopen.26
Desalniettemin kan gesteld worden dat de periode 1940 tot 1960 in het Zomerhofkwartier werd bepaald door de noodsituatie van de Tweede Wereldoorlog. Dat Rotterdam een andere stad zou worden, was onontkoombaar. Verslaggevers hebben hun best gedaan in het beschrijven van de nieuwgebouwde stad, waarbij de krantenartikelen een toon van wederopbouwpositivisme bevatten, maar soms toch ook een spoor van weemoed naar de vooroorlogse situatie en bebouwing. De krantenartikelen en afbeeldingen doen vermoeden dat het een semigeorganiseerde plek met een variëteit aan bouwsels was, waar het leven van alledag snel weer op zijn beloop ging. Het zijn de waardevolle overblijfselen van deze periode van het Zomerhofkwartier, waar twintig jaar later vrijwel niets meer van bespaard bleef.

2. De functionaliteit van het Zomerhofkwartier

De periode 1961 tot 1980 beslaat de volgende belangrijke ontwikkeling voor de bebouwing van het Zomerhofkwartier. De noodbebouwing werd grotendeels gesloopt en maakte plaats voor permanente bedrijfs- en kantoorpanden. Wederom veranderde het aanzien van de buurt, met name door de vormgeving van de nieuwe gebouwen. Het modernistisch gedachtengoed ontwikkelde zich in de loop van de twintigste eeuw tot een scala aan architectuurstromingen, met als gemeenschappelijke kenmerken de focus op de functie van het gebouw, het vervallen van ornament en het gebouw als compositie. De nieuwbouw in het Zomerhofkwartier vertoont invloeden van het modernisme. Hoe zagen het gebied en haar gebouwen eruit tussen 1961 en 1980 en hoe werd hierop gereageerd destijds?


2.1 Stedenbouw
Uit de herbouw van het Zomerhofkwartier in de jaren zestig bleek sterk de wederopbouwdrang en de verdere modernisering van de samenleving. Rotterdam moest een zakelijke en functionele ‘city’ worden, waarbij functies van elkaar werden gescheiden. Na meer dan vijftien jaar wederopbouwparktijken, verschenen steeds meer opiniestukken over de staat van de stad. Op 18 mei 1960 verscheen in Het Vrije Volk een stuk over de wens voor open plekken in de stad: ‘Nu al plukken wij de wrange vruchten van de haast waarmee nog tijdens of kort na de oorlog het wederopbouwwerk werd aangevangen. Met deze en andere voorbeelden voor ogen is het geen wonder, dat het beleid van ir. Van Traa en zijn staf gericht is geweest op het behoud van open plekken op vitale punten in het stadscentrum. Zo heel veel open plekken telt trouwens ook Rotterdam op het ogenblik niet meer en voor zover ze er zijn, staat hun bestemming min of meer vast.’30 Hieruit spreekt de wens voor een beter Rotterdam, dat bestand is voor de toekomst, maar ook hoe lastig het is om aan een plan vast te houden.
Zoals oorspronkelijk bedacht was de bebouwing in het Zomerhofkwartier van tijdelijke aard en werd in 1961 de noodbebouwing afgebroken en de permanente kantoor- en bedrijfspanden gebouwd (afb. 7).31 In het Basisplan was het gebied oorspronkelijke bestemd voor ‘bedrijvigheid, bijzondere bebouwing e.d.’, maar werd na de noodbebouwing nogmaals aangewezen als bedrijventerrein.32 Zoals de functiescheiding leerde, kwam wonen hier algeheel niet voor. Ditmaal werd er middels een stratenplan en een visie van de gemeente een poging gedaan het Zomerhofkwartier opnieuw vorm te geven (afb. 8). Geen modderige straten meer, met allerhande gebouwtjes, maar grotere bouwblokken en een heldere stratenstructuur. De grote, kloeke bedrijfsverzamelkantoren en fabriekspanden getuigen van de grotere ambitie die werd nagestreefd met de herontwikkeling.33 De grote bedrijfspanden werden tot aan de jaren tachtig gebouwd met moderne materialen, technieken en apparatuur. De oplevering van nieuwe gebouwen werd gevierd met bijeenkomsten in het Palace feestgebouw, met speciale tentoonstellingen in deze gebouwen en stukken in lokale kranten. ‘Met de totstandkoming van een vijf verdiepingen hoog bedrijfspand voor de Koninklijke IJzerwaren- en Gereedschapshandel Kramer en Röder N.V. aan de Teilingerstraat te Rotterdam is opnieuw een bijdrage geleverd tot de vernieuwing van de industriebouw in het Zomerhofkwartier.’34 Terwijl in het Zomerhofkwartier nog volop werd gebouwd, verscheen er steeds meer kritiek op de moderne, functionele en kille binnenstad van Rotterdam. Zo was ‘de nieuwe stad ontdaan van de stadsbeleving, van de vitale psychologische functies die het wezen van een stad uitmaken; een levendig, herbergzaam en visueel aansprekend centrum’.35 Tien jaar later klonk de roep om verbetering van de oude wijken niet alleen in slechte staat waren, maar evenwel dat deze niet meer tegemoet kwamen aan het moderne leven in Rotterdam.36 Deze roep om verbetering bleef in het Zomerhofkwartier achter, omdat dit hoofdzakelijk geen woongebied was.37

2.2 Architectuur
In de periode 1961 tot 1980 werden permanente bedrijfsgebouwen met meer aandacht voor esthetiek en architectuur gebouwd. De bouwkorrel werd groter, een keur aan Rotterdamse architecten werd gevraagd de gebouwen te ontwerpen en er werd gebruik gemaakt van modieuze materialen en nieuwe technieken. Door de verschillende bedrijven die zich in het Zomerhofkwartier huisvestten, zijn er verschillende gebouwtypologieën te onderscheiden. Ten eerste werden er bedrijven gebouwd met sterk industrieel karakter, een tweede te onderscheiden typologie is het kantoorpand en ten derde waren er panden met een handelsfunctie.
De bedrijfspanden, kantoren en industriegebouwen uit deze periode zijn functionalistisch in stijl en vormgegeven met moderne materialen als glas, staal en beton en bevatten vrijwel geen ornament. De kantoren zijn veelal met grotere architecturale zorg en budget gebouwd dan de tussengelegen industriepanden, die met goedkopere materialen zijn bekleed. De hoekpanden hebben meer bouwlagen en veelal horizontale banden en ramen en zijn door de vlakke gevel haast sculpturaal, zoals het Katshoek kantoorgebouw (1959-1969) door Maaskant en het Waalveem V.N. gebouw (1967-1969) door L. Kolpa (afb. 9 en 10). Glas en staal zijn goed vertegenwoordigd in gebouwen met gevels met een vliesgevel grid-structuur, zoals de IJzerwaren- en gereedschapshandel (1962-1965) door A. Krijgsman en J. Van Duin en de Rotterdamse Auto Maatschappij (1961-1964) door H.P.C. Haan (afb. 11 en 12). De tussengelegen panden zijn veelal twee tot drie bouwlagen hoog, zijn helder en functionalistisch van uitstraling, bevatten kaders van goedkoper plaatmateriaal of baksteen en hebben een grote opening naar de straat, zoals te zien in het Bouwmaterialen en Tegenzetter bedrijf (1962- 1964) door D. Dürrer en het naastgelegen aannemersbedrijf Hartman & Zn. (1962) door C. Elffers (afb. 13).38 Achter de panden aan de straat staan veelal enkellaagse diepe loodsen gelegen en vormden oorspronkelijk expeditiestraten.
Gesteld kan worden dat in de periode 1961 tot 1980 een gebied is ontstaan met wisselende architecturale kwaliteit. Het ene gebouw ademt functionalisme in de moderne zin van het woord, het andere gebouw is functionalistisch op een industriële wijze waarbij het exterieur eerder een uitkomst is van de functie en het interieur. De kantoorpanden hebben een sterk modernistische uitstraling die geen verweer toestaat, met een gladde, semitransparante gevel. Het zijn juist dit soort kantoorpanden die relatief snel verouderen door interne techniek die niet meer voldoet, de architectuur die uit de mode raakt of kapitaal dat verschuift.39 De industriegebouwen zijn minder esthetisch ontworpen, vooral functioneel in de zin van het gebruik en zijn met grote open ruimten of werkplaatsen op de begane grond meer flexibel voor aanpassingen in de toekomst. Zo is er een interessante mix ontstaan van architecturaal functionalistische gebouwen en gebruiksfunctionele gebouwen, gebouwen die verwering minder goed ‘verdragen’ en gebouwen die juist mogen verweren, kantoorgebouwen en industriële panden.

Concluderend kan worden gesteld dat het Zomerhofkwartier in de periode 1961-1980 een tweede wederopbouwperiode doormaakte. De ligging en de bestemming van het gebied resulteerde in een vrij autonome plek, dat noch bij het centrum hoorde, noch bij de omringende woonwijken. Terwijl de wederopbouw in het centrum van Rotterdam al enige gedaante aannam, begon de echte wederopbouw van het Zomerhofkwartier pas net. Ook de kritiek die verscheen op de wederopbouwpraktijken in de binnenstad en de latere roep om stadsvernieuwing, drong niet echt door tot het Zomerhofkwartier, waar nog druk werd gewerkt aan het realiseren van een bedrijventerrein.

3. Building-in-time of doorbouwen

De derde belangrijke ontwikkeling in de gebouwde omgeving van het Zomerhofkwartier vond grofweg plaats tussen 2000 en 2018. Het gebied kampte aan het begin van de eeuwwisseling met onderhouds- en veiligheidsproblemen wat leidde tot het ontstaan van een desolaat kwartier. De financiële crisis die in 2008 op zijn hoogtepunt was deed nog een duit in het zakje van de stagnerende ontwikkeling van het gebied. Het zorgde echter ook voor een pauze en bezinningsperiode en dat leidde tot een omslagpunt in de omgang met het gebied. Deze sectie zet die ontwikkeling uiteen, beschrijft de veranderingen in stedenbouw en architectuur en hoe hierover werd geschreven in lokale media.


3.1 stedenbouw
Het Zomerhofkwartier was rond 2000 voornamelijk een bedrijventerrein (afb. 14). Er kon worden gewoond, gewerkt en gespeeld, maar van een verblijfskarakter was geen sprake. Na de bouw van de permanente bedrijfsgebouwen in 1961-1980 werd er weinig bijgebouwd, afgebroken of onderhouden.40 ‘Het gebied ligt in het hart van Rotterdam, maar wie er loopt, waant zich soms op een bedrijventerrein. De meeste gebouwen zijn ’s avonds verlaten. Er zijn weinig mensen op straat. De blinde muren, dichte rolluiken en de parkeergarage maken het allemaal extra ‘unheimlich’.’41 Het in 2007 afgebrande feestgebouw Palace zorgde bij vlagen voor levendigheid in de buurt, maar van een bruisende plek werd allerminst gesproken.42 Het gebrek aan levendigheid was geen specifiek probleem van het Zomerhofkwartier, maar iets waar heel het centrum van Rotterdam mee te kampen had. ‘Nadat de kantoren hun deuren hebben gesloten, wordt het snel stil in de stad, een paar uitgaansgelegenheden daarlaten.’43
Desalniettemin geloofden de gemeente en woningcorporaties (Havensteder en Humanitas) in de potentie van het Zomerhofkwartier als schakelgebied tussen wonen en werken, voor hoogopgeleide starters en stedelijke gezinnen. Er werden pogingen gedaan de veiligheid en leefbaarheid te verbeteren, door prostitutie, geweldsmisdrijven en de verkeerssituatie aan te pakken.44 Van de plannen voor een nieuwe woonwijk met huur- en koopwoningen in het hoge segment kwam niets terecht, toen de financiële crisis in 2008 definitief roet in het eten gooide. Geen nieuwe woonwijk, maar leegstand was het gevolg (afb. 15 en 16). ‘We konden het ons niet veroorloven om deze plek, midden in een gebied waar zich tienduizend huurders van Havensteder bevinden, te verwaarlozen.’45 In 2012 werd voor het gebied een andere aanpak bedacht.
Dit resulteerde in een samenwerking tussen Havensteder, gemeente Rotterdam en placemakingsbedrijf STIPO om het gebied op experimentele manier ‘organisch’ te laten ontwikkelen, ook wel ‘slow urbanism’ werd genoemd.46Het gebied moest in een periode van tien jaar ontwikkeld worden, waarbij de gebruikers, bedrijven, organisaties, bewoners en bezoekers hier samen aan zouden bijdragen. ‘Doel is er samen voor te zorgen dat ZOHO een waardevol stuk stad wordt’, meldt de website van Havensteder.47 Voor de leegstaande bedrijfspanden werden nieuwe huurders en functies gezocht. Middels ‘social curating’, een soort sollicatie, werden bedrijven geselecteerd die bijdragen aan het creatieve, experimentele maakkwartier imago van Zoho.48 Uit de berichtgeving over het gebied blijkt dat er veel werd geëxperimenteerd, dat niet elk bedrijf even succesvol bleek en dat er een soort positivisme uitging van de ontwikkelingen in het gebied. Een klimaatadaptief parkje, experimenten met een ‘woonhub’ in een kantoor, de minder succesvolle overdekte markt Marché 010 en ‘een prikkelende tent in een oud kantoorpand’, Mono. ‘Nieuw in het Zomerhofkwartier, op dit moment misschien wel het spannendste stuk van de stad: Mono. Een plek om te lunchen, te borrelen en te dansen.’49 Deze organische doch sterk (aan)gestuurde ontwikkeling had een doel. De ‘stip aan de horizon’ was het organiseren van een stedelijke economie van de toekomst, waar leren, creëren en verbinden samengaan.50 Na tien jaar organische ontwikkeling was verkoop alsnog het doel.51
De hernieuwde aandacht en de aanpassingen in het gebied zijn verwant aan wat architectuurhistoricus en ruimtelijk adviseur Freek Schmidt in Het gebouw als bewijs (2016) benoemd als ‘doorbouwen’.52 Schmidt stelt dat gebouwen zelden worden gerealiseerd zoals oorspronkelijk ontworpen. Bovendien was er zelfs lange tijd sprake van een voortdurend ‘herontwerpen’ tussen het eerste idee en de oplevering van een gebouw.53 Deze bouwpraktijk wordt ook wel building-in-time genoemd – vrij vertaald naar het bouwen met tijd – waarbij een gebouw in de loop van de tijd wordt gebouwd en daarmee kan reageren op veranderingen in behoeften.54 Als vanzelf ontstaan hierdoor meerdere bouwlagen, een praktijk die ook in de ‘slow urbanism’ fase is toegepast.

3.2 Architectuur
Naar de oude bedrijfspanden en loodsen in het Zomerhofkwartier keek niemand meer om. Een deel gebouwd als functionalistisch baken, een ander deel gebouwd uit pure functionaliteit - beiden vervielen langzaamaan in de categorie die Stewart Brand als ‘Low Road’ beschouwd, gebouwen die veelal vanuit functionalistisch oogpunt zijn gebouwd met goedkope materialen. Het zijn gebouwen die uitnodigen tot aanpassingen, omdat ‘no one cares what you do with them’.55 De logge, soms sterk verweerde en ‘rauwe’ bedrijfspanden zijn ingezet als karakteristiek van Zoho. De verouderde bedrijfsgebouwen en loodsen werden vanaf de ‘slow urbanism’ periode (2013) op creatieve, soms goedkope, dan weer professionele wijze aangepast, in plaats van deze te slopen. Deze vrijheid in aanpassing was niet bij ieder gebouw mogelijk, maar door de vervallen staat en de beperkte financiële middelen werd dit de methode voor het Zomerhofkwartier. Hierover zei Brand: ‘That’s how Low Road buildings work. You spend less money and you get more freedom.’56
De nieuwe koers in 2013 zorgde voor een stroom nieuwe gebruikers van het gebied en dat vroeg om de nodige aanpassingen aan het exterieur en interieur van de panden. De voormalige Koninklijke IJzerwaren- en Gereedschapshandel was inmiddels meermaals van functie gewisseld, stond leeg en werd verbouwd tot hostel, de oude bakkerij ‘de Vooruitgang’ werd een bedrijfsverzamelgebouw met goedkope kantoorruimtes, de Rotterdamse Auto Maatschappij door H.P.C Haan doet nog steeds dienst als garage, maar ook als kerk. Het exterieur van de panden is veranderd naar gelang de invulling daarnaar vroeg. Het voormalige gebouw Waalveem V.N. door L. Kolpa is getransformeerd door VanSchagen Architecten tot ‘het Gele Gebouw’, een bedrijfsverzamelgebouw met kantoren. De gevel van de voormalige broodbakkerij ‘de Vooruitgang’ door Willem Zonneveld is voorzien van een opvallende blauwwitte dazzle-painting en kreeg de bijpassende naam ‘het Blauwwitte Gebouw’. Het goedkoopste hostel van Rotterdam, op de hoek van de Teilingerstraat en de Vijverhofstraat, werd aan de gevel minimaal aangepast – de verf bladdert van de panelen.
De omgang met deze panden berust voornamelijk op de methode van betrokken partij STIPO. In The City at Eye Level wordt het belang van een goede begane grond, ofwel de plint, besproken. De plintenstrategie is gericht op het verbeteren van de beleving en aantrekkelijkheid van de stad, door een gevarieerde mix aan stedelijke functies in de plint onder te brengen, te zorgen voor ‘eyes on the street’ en daarmee een positieve bijdrage te leveren aan de stedelijke economie.57 De nieuwe huurders in het gebied werd daarom gevraagd mee te denken over hoe zij hun begane grond wilden activeren, wat resulteerde in een variatie aan ‘plintoplossingen’. De aanpassingen aan de gebouwen, klein of groot, hebben tezamen effect gehad op de gebouwde omgeving en de perceptie van het Zomerhofkwartier (afb. 17 en 18).
Het Zomerhofkwartier heeft in de periode 2000 tot 2018 een transformatie ondergaan die op het eerste oog organisch lijkt te zijn ontstaan. In werkelijkheid werd de ontwikkeling van het gebied vanaf 2013 allerminst op zijn beloop gelaten. Factoren als de relatieve autonomie van het gebied, het wederopbouwkarakter van de architectuur, de financiële crisis en de samenwerking van een aantal organisaties, hebben ieder bijgedragen aan de huidige staat van het Zomerhofkwartier. Het is een samenkomst van omstandigheden die de praktijk van het ‘doorbouwen’ of ‘building-in-time’ mogelijk maakte. Tijdens deze laatste ontwikkeling is er een prettige en gelaagde gebouwde omgeving ontstaan. Het succes van het gebied is niet onopgemerkt gebleven. Er zijn talloze publicaties die de recente ontwikkeling in het Zomerhofkwartier bejubelen. Als kers op de taart schreef Paul Groenendijk een pleidooi over het behoud van de wederopbouwarchitectuur van het Zomerhofkwartier.58 Waardering komt soms net te laat, nu de volgende ontwikkeling voor de deur staat.

Besluit

Dit onderzoek is een poging de ruimtelijke wijzigingen van het Zomerhofkwartier tussen 1940 en 2018 uiteen te zetten en wat hiervan de betekenis was in termen van lokale waardering. Het onderliggende doel is om de verschillende fasen die een gebied doormaakt te onderzoeken en daardoor tot een beter begrip te komen van de gebouwde omgeving. Een goed begrip van een gebied is essentieel, zeker wanneer er plannen worden gemaakt voor een volgende fase van ontwikkeling – zoals bij het Zomerhofkwartier reeds het geval is. Wellicht zijn dit voor de hand liggende zaken. Dit essay is echter ook een poging om tot een breder begrip te komen van hoe er op de verschillende ontwikkelingsfasen is gereageerd. Zo heeft de meest recente ontwikkeling van de ‘doorverkoop’ van het gebied de nodige tongen losmaakt.
De eerste periode waar dit onderzoek zich op richt, 1940 tot 1960, is de wederopbouwfase. De bouw van het gebied werd niet bepaald door een vooropgezet stedenbouwkundig plan, maar door de overblijfselen van bestaande fundamenten, de materialen die voorhanden waren en de bedrijven die het zich konden veroorloven hun zaak weer op te bouwen. Het resultaat was een ratjetoe aan gebouwen, die gekarakteriseerd kunnen worden middels Stewart Brands Low Road categorie, waarin de functionaliteit voorop stond en de dagelijkse gang van zaken weer snel werd opgepakt. Deze noodgebouwen weken sterk af van de oorspronkelijke negentiende-eeuwse wijk. Hoewel daar soms een spoor van weemoed naar klinkt, overheerst in het algemeen het wederopbouwpositivisme in de berichtgeving over het Zomerhofkwartier en Rotterdam. De tweede periode loopt van 1961 tot 1980 en vormt de tweede wederopbouwfase van het Zomerhofkwartier. Slechts een enkel noodgebouw bleef gespaard in de ontwikkeling van het Zomerhofkwartier als permanent bedrijventerrein. Terwijl de wederopbouw in het centrum van Rotterdam al enige gedaante aannam, begon de echte wederoopbouw van het Zomerhofkwartier pas net. De nieuwe bebouwing wordt gekenmerkt door functionaliteit – met aan de ene zijde van het spectrum de modernistische, architecturale variant en aan de andere zijde de gebruiksvariant. Bijgevolg zijn de gebouwen in het Zomerhofkwartier van wisselende architecturale kwaliteit. Desalniettemin werden de bouwpraktijken in het Zomerhofkwartier gevierd en was er weinig weerstand of kritiek zoals in andere gebieden van Rotterdam. Hieruit blijkt het relatief autonome en afgesloten karakter van het Zomerhofkwartier.
De keerzijde van die autonomie kwam tot zijn hoogtepunt in de periode 2000 tot 2018. Het gebied werd, ondanks goedbedoelde pogingen, redelijk aan zijn beloop overgelaten tot aan 2013. Door een samenkomst van factoren werden de plannen voor een nieuwe woonwijk gestaakt en ontstond er ruimte voor een andere manier van ontwikkelen: ‘slow urbanism’. Tijdens deze laatste ontwikkelingsfase heeft een samenwerkingsteam, bestaande uit de gemeente, woningcorporaties en externe bedrijven, nieuwe ondernemers naar het gebied getrokken. De panden zijn aangepast aan de eisen van de nieuwe gebruiker, waarbij vooral het ‘openen’ van de plinten een belangrijke strategie was. Deze laatste fase laat zien dat de praktijk van het ‘doorbouwen’ een prettig gelaagde omgeving voortbrengt die flexibel is voor aanpassingen in de toekomst. Dat zien niet alleen de gebruikers van het gebied – ook partijen als gemeente, ontwikkelaar en vastgoedmakelaar zien hun kansen schoon voor een volgende fase van ontwikkeling. Inmiddels liggen de plannen klaar voor het Zomerhofkwartier als woonwijk. Of het ontwerp voortbouwt op de praktijk van ‘slow urbanism’, ‘doorbouwen’ of ‘building-in-time’: de tijd zal het leren.
Tot slot kunnen er nog een aantal zaken benoemd worden die nader onderzoek vergen of wellicht een volgende stap zijn in hoe we met dit soort gebieden moeten omgaan. Wellicht vindt het Zomerhofkwartier als wederopbouwgebied aansluiting bij erfgoeddiscussies. Zo stond tijdens de Opbouwdag 2019 de toekomst van het wederopbouwerfgoed centraal, maar vooral de (nog) niet aangewezen monumenten. Hetzelfde dilemma komt voor bij de erfgoedwerkgroep Post-’65: hoe om te gaan met de jongste bouwkunst? In beiden gevallen wordt de zogenaamde tussenlaag genoemd, de gebouwen die niet vanzelfsprekend monumentwaardig zijn, maar zeker behoed moeten worden voor sloop.60 Voor het Zomerhofkwartier geldt dat er nader onderzoek kan worden gedaan naar monumentwaarden en nieuwe vormen van bescherming. Een vervolgvraag die gesteld kan worden: is er tijdens de ‘slow urbanism’ periode op en juiste manier omgegaan met de bebouwing? Zijn de aanpassingen legitiem – ze zorgen immers voor een verlevendiging van de buurt – of doen deze afbreuk aan wat ooit als een min of meer coherent wederopbouwgebied is gebouwd? Alles overziend laat de stedelijke geschiedenis van het Zomerhofkwartier zien dat niet alleen de gebouwde omgeving, maar ook onze perceptie daarop, veranderlijk is. Een periode van verloedering en verwaarlozing hoeft niet het einde te betekenen van een buurt, maar kan een vruchtbare voedingsbodem zijn om een gebied te transformeren. Dat is alleen mogelijk wanneer verloedering niet als iets desastreus wordt beschouwd, maar als een haast onvermijdelijke fase in het leven van gebouwen.

Noten

  1. In veel publicaties wordt het Zomerhofkwartier in één adem genoemd, terwijl in het bestemmingsplan van de Agniesebuurt gesproken wordt over een Zomerhofkwartier Noord en een Zomerhofkwartier Zuid. Dit onderscheid is vermoedelijk in een latere fase ontstaan, door de sterke verschillen in bebouwing en ontwikkeling. Officieel wordt het gehele Zomerhofkwartier begrenst door de Noordsingel, Teilingerstraat, Schiekade en Heer Bokelweg. Dit onderzoek richt zich enkel op Zomerhofkwartier Noord en kan apart beschouwd worden van Zomerhofkwartier Zuid omdat de ontwikkeling van deze gebieden niet gelijktijdig of in samenhang verliep. Hoewel er een bepaalde wens blijkt om van het Zomerhofkwartier een overgangsgebied te maken van woonwijk naar stadscentrum, zowel in de Wederopbouwperiode als vanaf 2000, zijn er geen plannen bekend die Zomerhofkwartier Noord en Zomerhofkwartier Zuid in samenhang benaderen.

  2. Evelien van Es, Cultuurhistorische Verkenning 19de-eeuwse wijken in Noord. Oude Noorden, Agniesebuurt en Provenierswijk, Rotterdam (Gemeente Rotterdam) 2013, p. 11.

  3. Henri Zondervan (red.), Winkler Prins’ geïllustreerde encyclopaedie (14 vols.), Amsterdam (Elsevier) 1921.

  4. Yvonne Rijpers, ‘De creatieve sector, voor al uw stedelijke vraagstukken’, Vers Beton, 7 december 2017, <https://versbeton.nl/2017/12/de-creatieve-sector-voor-al-uw-stedelijke-vraagstukken/> [20 december 2019].

  5. How Buildings Learn, BBC, Stewart Brand, 1997, aflevering 1 “flow”, <https://www.youtube.com/watch?v=AvEqfg2sIH0> [oktober 2019].

  6. Stewart Brand, How Buildings Learn. What happens after they’re built, New York (Penguin Group) 1994.

  7. ‘Leijten en Stebru winnen aanbesteding Zoho’, Vastgoedmarkt, 18 juli 2019, <https://www.vastgoedmarkt.nl/projectontwikkeling/nieuws/2019/07/leijten-en-stebru-winnen-aanbesteding- voor-zoho-101145775> [20 november 2019].

  8. Marieke Kuipers en Wessel de Jonge, Designing from Heritage. Strategies for Conservation and Conversion, Delft (TU Delft) 2017.

  9. Stewart Brand, How Buildings Learn. What happens after they’re built, New York (Penguin Group) 1994.

  10. Marvin Trachtenberg, Building-in-time. From Giotto to Alberti and modern oblivion, New Haven/Londen (Yale University) 2010.

  11. Daniel Abramson, Obsolescence. An Architectural History, Chicago (University of Chicago Press) 2016.

  12. Freek Schmidt, ‘Moet opgeknapt worden. Gebouwen en hun aanpassingen’, in: Ronald Stenvert en Gabri van Tussenbroek (red.), Het gebouw als bewijs. Het bouwhistorische verhaal achter erfgoed, Utrecht (Matrijs) 2016.

  13. Redactie, ‘Oorlog en verwoestingen, ‘Rotterdam na vijf dagen’’, Rotterdamsch Nieuwsblad, 16 mei 1940, jaargang 63, bulletin editie, z.p.

  14. Willem Gerrit Witteveen, Het opbouwplan van Rotterdam in het museum Boymans, Rotterdam (Museum Boymans-van Beuningen) 1941.

  15. Anon., ‘Tijdelijke gebouwen tusschen Vijverhofstraat en Noordsingel. Noodkerk, feestgebouw en industrieele ondernemingen’, Rotterdamsch Nieuwsblad, 20 maart 1941, p.1.

  16. Het Basisplan van Van Traa, Platform Wederopbouw Rotterdam, <https://wederopbouwrotterdam.nl/artikelen/basisplan-van-traa> [22 december 2019].

  17. Redactie, ‘Het stadsplan van Rotterdam is er’, Het Vrije Volk, 10 april 1946, z.p.

  18. Rein Blijstra, ‘Jong Rotterdam krijgt stad van formaat’, Het Vrije Volk, 12 november 1952, p. 5.

  19. Evelien van Es, Cultuurhistorische Verkenning 19de-eeuwse wijken in Noord. Oude Noorden, Agniesebuurt en Provenierswijk, Rotterdam (Gemeente Rotterdam) 2013, p. 144.

  20. Voor de leesbaarheid is hier ‘Zomerhofkwartier’ aangehouden. Door latere ontwikkelingen is er een Zomerhofkwartier Noord en Zomerhofkwartier Zuid aangewezen. De twee gebieden verschillen sterk in bebouwing en worden van elkaar gescheiden door het treinviaduct dat als een soort muur door het gebied loopt. Dit onderzoek richt zich enkel op Zomerhofkwartier Noord.

  21. Anon. ‘Waar men aan de wederopbouw timmert’, Het Vrije Volk, 16 mei 1947, p. 5.

  22. Ibidem.

  23. Stewart Brand, How Buildings Learn, BBC, Stewart Brand, 1997, aflevering 2 “The Low Road”, < https://www.youtube.com/watch?v=09pekAKuXjc&t=168s> [november 2019].

  24. Ibidem.

  25. Anon., ‘Waar men aan de wederopbouw timmert’, Het Vrije Volk, 16 mei 1947, p. 5.

  26. Arjan den Boer, ‘De city bioscoop: Hollywood- allure uit 1936, Duic, 13 augustus 2015, <https://www.duic.nl/cultuur/de-city-bioscoop-hollywood-allure-uit-1936/> [29 december 2019].

  27. Arjan den Boer, ‘De city bioscoop: Hollywood- allure uit 1936, Duic, 13 augustus 2015, <https://www.duic.nl/cultuur/de-city-bioscoop-hollywood-allure-uit-1936/> [29 december 2019].

  28. ‘Rotterdam in Nood!’, Platform Wederopbouw Rotterdam, <https://wederopbouwrotterdam.nl/artikelen/rotterdam-in-nood> [29 december 2019].

  29. Anon., ‘Waar men aan de wederopbouw timmert’, Het Vrije Volk, 16 mei 1947, p. 5.

  30. H. Danz, ‘Open plekken’, Het Vrije Volk, 18 mei 1960, z.p.

  31. Evelien van Es, Cultuurhistorische Verkenning 19de-eeuwse wijken in Noord. Oude Noorden, Agniesebuurt en Provenierswijk, Rotterdam (Gemeente Rotterdam) 2013, p. 39.

  32. Ibid., p. 144.

  33. De bedrijfsverzamelgebouwen, fabriekspanden en opslagplaatsen werden bezet door bedrijven zoals de bakkerij van Cooperatie de Vooruitgang, de eerste doe-het-zelf kluswinkel van Rotterdam van Kramer & Schroder en voor bedrijven zoals bakkerij Cooperatie de Vooruitgang door Willem Zonneveld (1963-1967) het bedrijfsverzamelkantoor van Waalveem V.N door Leen Kolpa (1966-1969), de eerste doe-het-zelf kluswinkel van Rotterdam van Kramer & Schroder door Krijgsman en Van Duin (1962-1965) alsook het enorme bedrijfsverzamelgebouw Katshoek door Maaskant Van Dommelen Kroos Senf (1959-1969), en nog velen meer.

  34. Anon., ‘Voor ijzerwaren en gereedschap pand van vijf verdiepingen’, Het Vrije Volk, 27 augustus 1965, z.p.

  35. Rob Wentholt, De Binnenstadsbeleving van Rotterdam, Rotterdam (Ad. Donker) 1969.

  36. J.C. Knap en G.Z. Vos, Saneringsnota 1969 : [sanering en reconstructie van oude stadswijken], Rotterdam (Gemeente Rotterdam) 1969.

  37. Deze roep om verbetering bleef in het Zomerhofkwartier achter, tot er in 1981 een actiegroep voor stadsvernieuwing werd ingezet. Tussen 1980 en 2000 werd de negentiende-eeuwse woningbouw aan de Almondestraat gesloopt en vervangen voor NOGA-bouw. Overige panden werden gerenoveerd of konden niet door de gemeente worden verkregen voor vernieuwing.

  38. Op de website van Platform Wederopbouw Rotterdam wordt dieper ingegaan op de genoemde panden. <https://wederopbouwrotterdam.nl/buurten/zomerhofkwartier> [23 januari 2020].

  39. Daniel M. Abramson, Obsolescence. An Architectural History, Chicago (University of Chicago Press) 2016, p. 3.

  40. Jeroen Bollen, ‘Zomerhofkwartier als palimpsest. Een nieuwe benadering voor een binnenstedelijke herontwikkelingsopgave’ [masterscriptie], Eindhoven (Eindhoven University of Technology), juli 2018.

  41. Herman Moscoviter, ‘Jongensdroom op een vergeten stuk stad’, Rotterdams Dagblad, 1 januari 2005.

  42. Marieke Kolet, ‘Spijbelfeesten en hennaparties in vernieuwd zalencentrum Palace’, Rotterdams Dagblad, 24 september 2002.

  43. Ben Maandag, ‘Binnenstad wordt mozaïek van karakters; Woningcorporaties willen actie: ‘het duurt allemaal veel te lang’’, Rotterdams Dagblad, 21 december 2001.

  44. Abdel Ilah Rubio, ‘Dag van Dialoog gaat in Oude Noorden vooral over Veiligheid’, Rotterdams Dagblad, 27 oktober 2003.

  45. Paul Elleswijk, in: Jenny de Nobel, ‘Zoho gaat waar energie is’, Vers Beton, 10 maart 2015. <https://versbeton.nl/2015/03/zoho-gaat-waar-de-energie-is/> [20 december 2019].

  46. ‘Zoho’, Havensteder, <https://www.havensteder.nl/zoho> [20 december 2019].

  47. Ibid.

  48. Dat kunnen huurders doen door te werken met bewoners uit de buurt, bij te dragen aan de verblijfsfunctie van Zoho of bijvoorbeeld een cultureel verniewende functie introduceren die bijdraagt aan de centrumfunctie van het gebied. Zodoende is Zoho een gebied geworden dat huisvesting biedt aan sociale organisaties, makers en bedrijven die op kennis en uitvoeringsniveau werken aan versterking van de stad. Het is een ingenieuze methode gebleken waarbij de juiste mensen aandacht hebben weten te genereren.

  49. Anton Slotboom, ‘Prikkelende tent in oud kantoorpand’, Rotterdams Dagblad, 15 april 2016.

  50. ZOHOcitizens (red.), ‘ZOHOprincipes’, 14 november 2017, <https://issuu.com/zohocitizens/docs/zohoprincipes_def> [23 januari 2020].

  51. Maurice Geluk, ‘Ondernemers vrezen uitholling bij verkoop Zomerhofkwartier’, Vers Beton, 23 november 2018 <https://versbeton.nl/2018/11/ondernemers-vrezen-uitholling-bij-verkoop-zomerhofkwartier/> [23 januari 2020].

  52. Freek Schmidt, ‘Moet opgeknapt worden. Gebouwen en hun aanpassingen’, in: Ronald Stenvert en Gabri van Tussenbroek (red.), Het gebouw als bewijs. Het bouwhistorische verhaal achter erfgoed, Utrecht (Matrijs) 2016, P. 172.

  53. Sanne van Drenth, ‘De poging te bouwen voor langer. Het pleidooi van Stewart Brand onder de loep genomen’, 2019 <https://stadspatronen.net/> [2020].

  54. Marvin Trachtenberg, Building-in-time. From Giotto to Alberti and modern oblivion, New Haven/Londen (Yale University) 2010.

  55. Stewart Brand, How Buildings Learn, BBC, Stewart Brand, 1997, aflevering 2 “The Low Road”, < https://www.youtube.com/watch?v=09pekAKuXjc&t=168s> [november 2019].

  56. Ibid.

  57. Meredith Glaser et al., The City at Eye Level, Delft (Eburon) 2012, pp. 10-21.

  58. Paul Groenendijk, ‘Laat Zoho’s cultuurhistorische waarden niet verloren gaan met de verkoop’, Vers Beton, 14 januari 2019, <versbeton.nl> [geraadpleegd 5 november 2019].

  59. ‘De schoonheid van verval’, ZOHO, 26 oktober 2017, <https://zohorotterdam.nl/de-schoonheid-van-verval/> [24 januari 2020].

  60. Hedwig van der Linden en Inge Hagenbeuk, ‘Symposium Opbouwdag start discussie over toekomst Wederopbouw erfgoed’, Vers Beton, 17 mei 2019, <https://wederopbouwrotterdam.nl/artikelen/symposium-opbouwdag-toekomstbestendig- wederopbouwerfgoed> [24 januari 2020].