Vitale architectuur
Gereedschap voor onuitgesproken architectuur
Ontwerpen voor de eeuwigheid, dit is de ambitie van architecten die zich in 2020 bezighouden met duurzaam bouwen. Echter, in het debat rondom verduurzaming van architectuur wordt ook de vraag gesteld wat echte duurzaamheid nou precies betekent. Is dat minder bouwen of het hergebruik van gebouwen? Ruurd Roorda en Bas Kegge besloten er onderzoek naar te doen, in samenwerking met een onderzoeksteam van BNA (Bond Nederlandse Architecten). Het resultaat is de publicatie Vitale architectuur. Gereedschap voor levensduur, waarin antwoord is gezocht op de vraag: hoe ontwerp je een gebouw met toekomstwaarde? Het onderzoeksteam analyseerde hiertoe van 47 gebouwen het ontwerp en de gebruiksgeschiedenis door de eeuwen heen, in een poging te leren van historische, canonieke gebouwen die uiterst vitaal zijn gebleken. De benadering van de verschillende ‘levensfasen’ van gebouwen is allerminst nieuw, maar wanneer architecten ermee aan de haal gaan kunnen de onderzoeksresultaten zich vermengen met de ontwerppraktijk, wat tot vreemde conclusies leidt.
Een boek over architectuur waar gedegen onderzoek aan vooraf is gegaan, daarvan word ik enthousiast. De methode van het onderzoek is toegelicht in de inleidende pagina’s, maar daar ontstaan de eerste vraagtekens. In 2012 is gestart met het onderzoek ‘Great Spaces / Ontwerpen voor de eeuwigheid’, waarin de factoren voor een lang leven van gebouwen werden onderzocht. Hoewel de auteurs zich redelijk weten in te dekken voor de mate van canonisatie van de gekozen gebouwen en het gebruikte analyse model – Qualitative Comparative Analyses uit de sociale wetenschappen door Charles Ragin – blijft er te veel onbesproken. Het is niet duidelijk wie van het onderzoeksteam – bestaande uit architectenbureaus – welk gebouw heeft geanalyseerd. Voor de analyse van de verschillende ‘lagen’ van een gebouw wordt gebruik gemaakt van de methodiek van Steward Brand’s uit How Buildings Learn (1994). Maar niet alle criteria worden overgenomen, wat niet alleen kwalijk is, maar ook niet wordt beargumenteerd. En wie denkt eens dieper in dit onderzoek te willen duiken: over ‘Great Spaces’ is op de website van de BNA en de rest van het internet geen spoor te vinden.
Dat het een boek is ván architecten vóór architecten, bewijst de presentatie van informatie. Het boek biedt kennis op verschillende manieren aan: heldere plattegronden, dwarsdoorsnedes, gevelaanzichten, locatie-indicatie per project, tijdlijn, afmetingen en een afbeelding. Deze informatie biedt de lezer de houvast die nodig is om een gebouw te begrijpen. Op de plattegrond of dwarsdoorsnede is in oranje aangegeven waar de lezer op kan letten, zoals de robuustheid van de gevel, de publieke ruimten van het gebouw of de monumentale elementen. Zo representeert ieder gebouw één van de vijftien ‘vitaliteitsfactoren’. De lezer wordt als het ware geleid door het thema dat aan het gebouw is gekoppeld. Dat is een fijne manier om een gebouw te benaderen, maar zonde wanneer een gebouw op nog zoveel meer thema’s aansluit.
Architecten willen niet alleen iets leren van gebouwen, ze willen vooral ontwerpen. In de conclusie veranderen de ‘vitaliteitsfactoren’ in gereedschap voor opdrachtgevers en architecten. De rest van de spelers van het architectuurtoneel hebben blijkbaar weinig invloed op toekomstbestendig bouwen. De gemeentelijke stedenbouwkundigen die de bestemming voor een gebied of pand vastleggen, de architectuurcritici die de gebouwde omgeving analyseren ter verbetering ervan, maar ook de gebruikers van een gebouw hebben geen noemenswaardige rol in de vitaliteit van gebouwen. Het boek sluit af met een ‘checklist’ voor het verkrijgen van een vitaal gebouw. ‘Het doorlopen van de gebruiksaanwijzing levert gebouwen op die hun natuurlijke frictie met de veranderlijkheid van het leven geminimaliseerd hebben’.1 Menig architect zal zich na het lezen van deze lijst op het achterhoofd krabben. Sinds wanneer is een vitaal, toekomstbestendig gebouw frictieloos geworden? De gebouwen besproken in Vitale architectuur hebben bovendien ieder een moment van frictie gekend, voordat werd gekozen voor een behoudende aanpak. Wanneer een architect de punten op het lijstje zou volgen, zou heel onuitgesproken architectuur ontstaan.
Ondanks dat het voorafgaande onderzoek niet openlijk is gepubliceerd en ook de conclusie weinig eer doet aan werkelijk toekomstbestendig bouwen, is de visuele presentatie van het boek iets dat beklijft. Het verleent zich voor het vertellen van het verhaal dat het boek in de inleiding beloofd. Maar ervan uitgaande dat er grondig onderzoek is gedaan naar elk gebouw, is de keuze voor thematische isolering per gebouw een die ik niet begrijp. Zeker wanneer de ‘vitaliteitsfactoren’ tot slot bijna letterlijk worden geïnterpreteerd als gereedschap. Vitale architectuur laat door het gebrek aan gedegen gedocumenteerd onderzoek en gevoelige interpretatie van de onderzoeksresultaten zien wat de noodzaak hiervan is.
Noten
Roorda & Kegge, Vitale Architectuur. Gereedschap voor Levensduur, Rotterdam (nai010) 2016, p. 121.