Gemeenschappelijk Wonen

Een projectbeschrijving

 

Architect: Flip (Philip) Krabbendam
Opdrachtgever: Woningbouwvereniging Jutphaas
Ontwerp: 1979-1981
Realisatie: 1981-1982
Oorspronkelijk programma: 11 woningen, 175 eenheden, zit-eet-kook-spel-hobbyruimten, bergingen, vergader-, feestruimte, crèche, café, winkel, werkplaats, fietsenbergingen, tuin
Financiering: 175 HVAT, 11 woningwet
Adres: Bedumerschans 1-43, 4-52, Hoornseschans 1-71, Noordwijkerschans 16-100, Heerleschans 1 t/m 18, Delfsteschans 1-15

De initiatieffase: van idealen naar visie op het wonen

Het belang van de woningcorporatie, de gemeente en de Rijksoverheid

De experimentele aard van Centraal Wonen zorgde ervoor dat de eerste projecten door bestaande regelgeving en scepsis van externe partijen zoals de overheid, lokale gemeenten en woningbouwcorporatie moesten breken. Wet- en regelgeving voor de bouw werd op overheidsniveau vastgelegd in de Voorschriften en Wenken.1 Tegelijkertijd werd de gedachte dat er andere typen woningen moesten worden gerealiseerd breed gedragen. Toenemende welvaart en afname van de woningnood maakten experiment in de woningbouw mogelijk. Vanuit het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening stelde minister Schut het programma voor Experimentele Woningbouw in, ter bevordering en vernieuwing van de kwaliteit van het wonen.
Woningcorporaties, die vanaf de Tweede Wereldoorlog hadden voorzien in het bouwen van betere huisvesting, kregen in de jaren zestig meer beleidsvrijheid ten opzichte van de overheid en versterkten hun autonomie.2 Zij gingen steeds meer als ‘sociaal ondernemer’ te werk en kregen te maken met de democratiseringswens van burgers.3 Gemeenten moesten toestemming en bouwgrond verlenen voor de realisatie van Centraal Wonen-projecten. De ontwikkeling van groeikernen als nieuwe zelfstandige woonsteden bood genoeg ruimte om plaats te maken voor experiment in de woningbouw. Tegelijkertijd was de ergste woningnood opgelost en kon er meer aandacht worden besteedt aan de werkelijke woonkwaliteit, zoals verwoord in de Derde Nota Ruimtelijke Ordening en het programma Experimentele Woningbouw.4 Zo was er destijds een gunstige situatie voor de realisatie van nieuwe woonvormen.

Woningcorporatie Jutphaas Wonen had eenzelfde faciliterende rol voor het project ‘GW Fokkesteeg’, ofwel Gemeenschappelijk Wonen in Nieuwegein. Met een advertentie in de Volkskrant verzocht een woongroep of er projectontwikkelaars of woningcorporaties waren die in een nieuwbouwcomplex konden voorzien. De toenmalige directeur van woningcorporatie Jutphaas Wonen ging hiermee akkoord en financierde het project. Bewoonster Eveline Deirkauf benoemt dat het project destijds werd opgevat als vooruitstrevend en ‘het paradepaardje’ van de woningcorporatie omdat Gemeenschappelijk Wonen het grootste woongroepenproject van Europa was.5 Dit kan worden verklaard door de verbreding van het werkgebied en de professionalisering van woningcorporaties in rond de jaren zeventig.6 Corporatiebestuurders hoopten beter te kunnen inspelen op de diverse behoeften van bewoners, die steeds meer inspraak eisten en kritischer naar hun woning keken.7 Het is aannemelijk dat Gemeenschappelijk Wonen als voorbeeldproject diende om een grotere groep bewoners in een kwalitatieve en sociale woonomgeving te huisvesten, waarbij de schaal niet onderdeed voor het maatwerk voor de bewonersbehoeften.

Inspraakmethoden

Bijzonder aan Centraal Wonen-projecten is de wisselwerking tussen de toekomstige bewoners en de architect. Bewoners spraken zich uit over de manier waarop zij gemeenschappelijk wensten te wonen en zochten een balans tussen keuzes in het belang van de groep en het individu. De architect maakte de vertaalslag tussen de woonwensen en het gebouw en hielp bewoners hun ideeën over wonen verder te ontwikkelen. De esthetiek van Centraal Wonen-projecten was een gevoelig aspect omdat deze de identiteit van de groep moest uitdrukken, terwijl voorkeur voor esthetiek een zeer persoonlijke kwestie is waar nauwelijks rationeel over gesproken kan worden.8
In Gemeenschappelijk Wonen in Nieuwegein waren er twee professionals die de bewoners begeleidden. Flip Krabbendam, een architect die al ervaring had met ontwerpen voor Centraal Wonen, ontwierp het project en Co Doesburg begeleidde de groepsvorming en sociale organisatie van het project.9 Volgens het Wybertmodel vroeg Doesburg bewoners eerst specifieke beslissingen voor te bereiden, gevolgd door algemene beslissingen, en deze later weer te specificeren.10 Volgens architect Krabbendam was het niet de bedoeling de bewoners een ontwerp te laten maken, maar hen te laten nadenken over hun woonwensen en die te specificeren (afb. 1-2).11
Krabbendam achterhaalde de woonwensen van de bewoners op verschillende manieren. Hij liet hen een dagboek bijhouden waarin zij schreven hoe zij het alledaagse leven in de woning en het project zich voorstelden. Na een indicatie te hebben gekregen van de verwachtingen van de bewoners, waren de beukmaten het volgende punt om vast te stellen: deze bepaalden voor een groot deel de mogelijkheden van de plattegrond voor de woningen. ‘Het leuke was dat een van de bewoners drie draadmodellen van kamers in de verschillende beukmaten had gemaakt. Daarin liet ze zien, met poppetjes erin, wat je allemaal met die ruimte kon doen. Daar kwam een bewoner opeens mee aan in een van de sessies. Zo hebben we dus op een middag besloten om de beukmaat van 6,60 meter te gaan gebruiken, want daarin had je de meeste mogelijkheden (afb. 3).’12 Nog voordat de volgende vergadering met de architect plaatsvond, hadden de verschillende bewonersgroepen hun ideeën over het wonen in een woongroep al verder uitgedacht. Met vellen papier en uitgeknipte kasten, bedden en keukenbladen op een schaal van 1:20 visualiseerden zij de inrichting van het project. Op grond van de behoeften en wensen van de bewoners heeft de architect voor eenendertig woongroepen een apart plan getekend, tot iedere bewoner daarmee akkoord ging.

Het ontwerp: stedenbouw en architectuur

De stedenbouw en architectuur

De eerste Centraal Wonen-initiatiefgroepen stonden voor de uitdaging een nog niet bestaande woonvorm in Nederland vorm te geven. Voor inspiratie werd gekeken naar de ontwerpen van Jan Gudmand-Høyer. Daarnaast zijn er invloeden van de Nederlandse jaren zeventig architectuurpraktijk te herkennen in de gebouwen, met thema’s als kleinschaligheid en geborgenheid.
In Nieuwegein, een groeikern van Utrecht, werd in 1981 begonnen met de bouw van Gemeenschappelijk Wonen. In de wijk Fokkesteeg maakte woningcorporatie Jutphaas Wonen plaats voor het Gemeenschappelijk Wonen project (afb. 4). Anders dan andere Centraal Wonen-projecten werd Gemeenschappelijk Wonen Nieuwegein oorspronkelijk ontworpen met eenendertig woongroepen, met meerdere niveaus van gemeenschappelijkheid. Het project was voor tweehonderdzestig bewoners bedoeld en daarmee voor zover bekend het grootste gemeenschappelijke woonproject tot dan toe in West-Europa gebouwd. Omdat het gezin werd beschouwd als isolerende context, lag de nadruk in het project op het leven in groepen. ‘Het was de bedoeling mensen meer ontplooiingskansen te geven door ze op te nemen in een groter verband’.13 Voor projectarchitect Krabbendam was het bieden van een sociale context op verschillende niveaus een belangrijk uitgangspunt voor het ontwerp. Vergelijkbaar met Van Eycks gedachten over ‘reciprociteit’, was ook Krabbendams opvatting dat de mens onderdeel is van een groep, een groep onderdeel is van een buurt, een buurt van een wijk en een wijk van een stad.14 Binnen deze opdeling van verschillende schalen, speelde de overgang van privé naar openbaar een belangrijke rol. De mens moest in stappen geaccommodeerd worden van de privésfeer van het huis naar de openbaarheid van de stad. Dit was een ontwerpalternatief op de harde grenzen van de rationale naoorlogse woonwijken, waar men veelal binnen verkeerde in een residentiele woontoren met een balkon, ver verwijderd van het openbare leven óf zich buiten op grote grasvelden en in brede straten met onvoldoende beschutting bevond.
Architect Krabbendam veranderde de oorspronkelijke bouwvolumes die waren vastgelegd in het gemeentelijke bestemmingsplan, zodat er drie geschakelde hoven ontstonden (afb. 5). Het project bestaat uit bebouwing van circa drie tot vier bouwlagen, met een diagonaal wandelpad dat het project verbindt met de buurt via een poort naar het centrale plein voor de buurt. Krabbendam en Doesburg maakten voor iedere woongroep een apart ontwerp waarbij zij inspraak hadden op de woningplattegrond, de keuze hadden voor een uitbouw of balkon, een plat dak of normale kap en de kleur van het schilderwerk.15 Vanuit de gedachte dat er een veelheid aan woongroepen, huishoudenssamenstellingen en woonwensen was, besloot woningcorporatie Jutphaas Wonen om een flexibel binnenwandensysteem van Bruynzeel te monteren, in plaats van vaste wanden. Latere bewoners hadden zo de vrijheid aanpassingen binnen de woningen te maken, door de plattegrond te veranderen. Hiertoe werd een standaardgevel ontworpen die veranderingen van de woningen toestond. De bouwmuren tussen de woongroepen waren middels tunnelbekisting gebouwd. De gevels langs de openbare straatzijde waren voorzien van pastelkleurig hout en langs de semi-openbare hofkant van donkerrode tinten hout en lichte baksteen (afb. 6-7). Daarnaast werden extra kozijnen ontworpen die konden worden dichtgezet of voorzien van glas, naar behoefte van de bewoners (afb. 8). Als het project al iets moet uitdrukken, is dat volgens Krabbendam de verscheidenheid aan bewoners en de veranderlijkheid van het project.16

Het woonprogramma

Het aantal gemeenschappelijke voorzieningen, de functie en de situering varieert per project. Dit was onder andere afhankelijk van de aanwezigheid van clusters binnen het project, met functies op projectniveau ter gebruik van alle bewoners en functies op clusterniveau ter gebruik van een kleinere groep. De vrijheid die de architect kreeg voor zijn ontwerp, door bijvoorbeeld de afwezigheid van een terugbouwbaarheidseis, was eveneens bepalend voor de uitwerking van het woonprogramma.
Het Gemeenschappelijk Wonen-project bestond oorspronkelijk uit elf zelfstandige woningen en honderdvijfenzeventig wooneenheden, voor honderdnegentig volwassen en dertig kinderen.17 De meeste bewoners leefden in dit project in woongroepen. Voor iedere woongroep ontwierp architect Krabbendam een aparte plattegrond (afb 9). Met het idee dat nieuwe bewoners ook hun eigen wensen hadden en aanpassingen wilden maken, werd het flexibele wandensysteem van Bruynzeel toegepast. Dit was een systeem van staanders, geklemd tussen vloer en plafond, die werden voorzien van spaanplaten, die bewoners naar wens konden monteren en demonteren (afb. 10).18 De bewoners van de Centraal Wonen-units hadden ieder een gemeenschappelijke ruimte en eigen woon-slaapkamer met keukenblok en sanitair. Bewoners van woongroepen deelden een gemeenschappelijke keuken (afb. 11), woonkamer, sanitair, bergingen met een wasmachine, en beschikten over een eigen slaapkamer.
Daarnaast waren er voorzieningen op projectniveau, namelijk een café, hobbyruimte, crèche en verkooppunt, gesitueerd aan de buitenzijde van het project, links en rechts van de toegangspoort. De projectvoorzieningen en woongroepen waren bereikbaar via binnenhoven of via de straatzijde van het project. De bewoners hadden daardoor de keuze om in relatieve anonimiteit hun woning te betreden, of juist met meer zichtbaarheid en daarmee de kans andere bewoners te ontmoeten. Ook dit project bevatte verschillende niveaus van privé naar gemeenschappelijk, namelijk de eigen wooneenheid of woongroep, het binnenhof en het projectniveau. Binnen de eigen woongroep kregen de bewoners maximale vrijheid om de verdeling van ruimten en sferen aan te passen. Het project is in 2008 gerenoveerd en getransformeerd tot een nieuw project voor gemeenschappelijk wonen. Van het oorspronkelijke ontwerp is alleen de stedenbouwkundige structuur en de dragende constructie behouden gebleven.

Transformatie van de woonvorm

Centraal Wonen begon als alternatief op het gevestigde woningaanbod en groeide uit tot meer dan honderd woonprojecten die vanuit min of meer dezelfde principes zijn ontstaan. Wanneer een project is opgeleverd, de ideeën over het wonen zijn gemanifesteerd in de stenen en het laatste plakband van de ramen is geplukt, breekt een andere tijd aan. De pionierstijd is voorbij en langzaam evolueert het experimentele woonproject tot woonvorm. Dat houdt in dat er een bepaalde evaluatie van het project plaatsvindt. Welke zaken werken goed, en welke minder? Dat kan ook betekenen dat er grote aanpassingen moeten worden gedaan om het project leefbaar te houden.
Gemeenschappelijk Wonen in Nieuwegein is in 2008 volledig gerenoveerd, waarbij alleen de dragende constructie is behouden. Na verloop van tijd bleek het flexibel wandensysteem van Bruynzeel uit het oorspronkelijke ontwerp van Flip Krabbendam onpraktisch, gehorig en niet meer aan te sluiten op de wensen van de bewoners (afb. 12-14). Het gebouw bestond daarnaast oorspronkelijk uit 31 woongroepen – een woonvorm die voor sommige huishoudens geen toekomstperspectief bood. Stellen met kinderen hadden in een woongroep te weinig ruimte voor een extra gezinslid of meer behoefte aan privacy in de opvoeding van hun kind. Hoewel Centraal Wonen is ontstaan vanuit het idee ouders met kinderen te emanciperen, waren het juist de ouders met kinderen die wegtrokken uit het woonproject. Zo ontstond een eenzijdige bewonerssamenstelling.
Na vergaderingen met bewoners, woningcorporatie Jutphaas en architectenbureau DUS werd de betekenis van ‘flexibiliteit’ heroverwogen. In plaats van flexibele indelingsmogelijkheden door verplaatsbare wanden, kregen woningen een vaste plattegrond en werden er meer typen woonvormen toegevoegd aan het project. Met de termen shared living M, L en XL zijn 8 typologieën ondergebracht in het project (afb. 15). Onder Shared living M behoren kleine tweelaags woningen voor kleine gezinnen, appartementen voor mensen met een rolstoel, xs-appartementen voor starters, XXL-gezinswoningen met zes slaapkamers en Humanitas-woningen waar mensen met een verstandelijke beperking beschermd wonen. Shared living L bevat gemeenschappelijk wonen voor starters met extra gedeelde woonkeuken en gedeeld wonen voor ouderen met gemeenschappelijke logeerkamer en wasmachineruimte. Shared living XL zijn woongroepen, waarbij bewoners over een eigen slaapkamer en woonkamer beschikken met een gedeelde ‘XL woonkamer’, badkamer en keuken, wasmachineruimte en berging.19 De drijfveren achter deze verandering waren meer behoefte aan privacy en mogelijkheid om te verhuizen binnen het project. Flexibiliteit zat niet meer in de interne aanpassing, maar in de mogelijkheid te verhuizen naar een geschikte woning binnen het project. Astrid Neijenhuijs van woningcorporatie Jutphaas benoemt dat het verloop, ook wel de mutatiegraad, na de renovatie groot is gebleven.20 De bewoners zijn – op de harde kern na – niet honkvast. Als zij meer te besteden hebben trekken zij weg.21
Hoewel volledige sloop en herbouw van het complex goedkoper was geweest, is gekozen om de dragende constructie in stand te houden. De hoofdvorm is hetzelfde gebleven, waarbij de woningen rond drie hoven zijn gegroepeerd en de bouwhoogte is aangehouden. Het aangezicht en de uitstraling van het project zijn veranderd. Opvallend is de groene houten gevelbeplating aan de buitengevels richting de wijk, die communiceert dat de huizen een eenheid vormen (afb. 16). De kleur op de gevels richting de binnenhoven is pastelgroen, en oogt wat zachter. Ook de ramen zijn veranderd en zijn nu schijnbaar willekeurig ten opzichte van elkaar gepositioneerd. Meer dan het vorige ontwerp lijkt het project uit te dragen dat hier anders wordt gewoond dan gebruikelijk, zonder af te wijken van de hoofdvorm en opzet.

Samenvattend

In de groeikern Nieuwegein in Utrecht werd in 1982 het project ‘Gemeenschappelijk Wonen’ gerealiseerd. Het is een groot Centraal Wonen-project dat naast zelfstandige woningen en gemeenschappelijke voorzieningen vooral uit woongroepen bestond. Voor dit nieuw te bouwen project kregen bewoners veel mogelijkheden tot inspraak, grotendeels als gevolg van het belang dat architect Flip Krabbendam en begeleider Co Doesburg daaraan hechtten. Met veel verschillende methoden, zoals een dagboekopdracht en participatief ontwerpen aan de hoofdvorm met blokken, probeerden zij de woonwensen van bewoners te achterhalen. Naast de plattegrond en gevelindeling kon er per groep besluiten worden gemaakt over een uitbouw, balkon, plat dak of kap en de kleur van het schilderwerk. De dynamische aard van woongroepen zorgde voor het besef dat er óók moest worden voldaan aan de woonwensen van de volgende bewoners. Op het voorstel van woningcorporatie Jutphaas werd daartoe een flexibel binnenwandensysteem toegepast, waarmee bewoners zelf hun woningplattegrond konden aanpassen en hun invloed op het ontwerp nog groter werd.
Het project is met drie niveaus van gemeenschappelijkheid ontworpen: op woongroep of clusterniveau, op hofniveau en op projectniveau. Vooral het hofniveau, waarbij de rijwoningen rondom drie gemeenschappelijke binnentuinen zijn verkaveld, is een herkenbaar element in het ontwerp. Niet alleen de stedenbouw, maar ook de architectuur wijkt af van de omringende bebouwing, in kleur en materialisering. Dit is met de renovatie van het project in 2008 door DUS Architects verder doorgevoerd, door het exterieur van opvallende groentinten te voorzien. Het project drukt uit dat hier anders wordt gewoond. Tegelijkertijd is met de situering van het project in het centrum van de wijk, langs een diagonale looproute, gepoogd het onderdeel te maken van de buurt. De projectvoorzieningen zijn geplaatst langs het centrale buurtplein, waaraan tevens buurthuis, supermarkt en medisch centrum zijn gelegen. Het woonproject zou niet allen betekenis krijgen voor de bewoners, maar ook voor de bewoners uit de buurt. Deze doelstelling van integratie met de wijk is niet behaald.

Noten

  1. Centrale Directie van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid, Voorschriften en wenken voor het ontwerpen van woningen (1965), ’s-Gravenhage (Staatsuitgeverij) 1969 (herdruk).

  2. Beekers, W.P., Het bewoonbare land: Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland Amsterdam (BOOM) 2012 (PhD onderzoek; VU Vrije Universiteit), p. 213.

  3. Enkele tientallen gemeenten en corporaties hebben een Centraal Wonen-groep erkend en zeggenschap verleend op enkele van de volgende aspecten: woonwensenprogramma, architectenkeuze, zelfwerkzaamheid, woningtoewijzing en andere beheertaken, huurverdeling en gedeeld risico voor huurderving, gemengde financiering, leningen ten behoeve van collectieve ruimten. Bovendien is er in veel gevallen periodiek overleg over het beheer. Diverse woningcorporaties en gemeenten zijn niet afkerig van intensieve bewonersparticipatie.
    Kesler, B., Centraal wonen in Nederland. Een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaal-ruimtelijke voorwaarden, Wageningen (Landbouwuniversiteit Wageningen) 1991, p. 256.

  4. Schut 1968; Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 1973 – Dl. 1, 2 en 3.

  5. Eveline Deirkauf, interview met de bewoonster van Gemeenschappelijk Wonen, Nieuwegein/Utrecht, 29 december 2020.

  6. Beekers, W.P., Het bewoonbare land: Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland Amsterdam (BOOM) 2012 (PhD onderzoek; VU Vrije Universiteit), p. 224.

  7. Ibidem.

  8. Kesler 1991, pp. 260-261.

  9. Flip Krabbendam studeerde aan de TU Delft aan de faculteit bouwkunde af op het Centraal Wonen-project de Tanthof in Delft, waar hij nu zelf nog woont. Ook in Dinslo ontwierp hij een Centraal Wonen-projecten.

  10. Flip Krabbendam, interview met de architect van Gemeenschappelijk Wonen, Delft/Utrecht, 6 januari 2021.

  11. Krabbendam, F., ‘Gemeenschappelijk Wonen Nieuwegein’, Conditioneel Blog, 16 januari 2013, < http://www.flipkrabbendam.nl/cat8.php#Gemeenschappelijk%20Wonen%20Nieuwegein> [8 april 2021].

  12. Flip Krabbendam, interview met de architect van Gemeenschappelijk Wonen, Delft/Utrecht, 6 januari 2021. Bewoner niet bekend.

  13. Flip Krabbendam, interview met de architect van Gemeenschappelijk Wonen, Delft/Utrecht, 6 januari 2021.

  14. Flip Krabbendam, interview met de architect van Gemeenschappelijk Wonen, Delft/Utrecht, 6 januari 2021.

  15. Krabbe, R., P. Vlug (red.), Centraal Wonen in beeld 1977-1986 deel 1, Rotterdam/Hoogezand (Stichting Huis in Eigen Hand/Landelijke Vereniging Centraal Wonen) 1986, p. 106

  16. Flip Krabbendam, interview met de architect van Gemeenschappelijk Wonen, Delft/Utrecht, 6 januari 2021.

  17. Zie noot 15.

  18. Zie noot 15.

  19. DUS Architects.

  20. Astrid Neijenhuijs, interview met medewerker woningcorporatie Jutphaas Wonen, Nieuwegein/Arnhem, 18 januari 2021.

  21. Tegelijkertijd kan een bewonersgroep met meer inkomen niet tot het project toetreden, vanwege de inkomensgrens die de woningcorporatie aan de huurwoningen stelt.