Het co-living experiment

Clubhouse Boompjes aan de Rotterdamse Maaskade

Het concept van Clubhouse Boompjes aan de Rotterdamse Maaskade kreeg de afgelopen weken veel kritiek te verduren. De twee taps toelopende geschakelde woontorens zijn ontworpen door architectenbureau Team V, met als heikel punt het programma voor 144 co-living appartementen. De geplande oplevering van het champagnekleurige gebouw, met in totaal 342 huurwoningen in het middensegment, commerciële plint en centrale ontmoetingslobby, is in 2024. Maar met reacties als 'veredeld studentenhuis', 'Russische flatkolos'1 en 'verkeerd beleid' is het zaak eens in te zoomen op dit woonconcept.2 Een terugblik in de geschiedenis kan inzicht geven in de complexiteit van gemeenschappelijk wonen. Een mijns inziens nogal in de vergetelheid geraakte woonvorm is Centraal Wonen, een in de jaren zeventig ontstane woonvorm die sindsdien ruim honderd projecten heeft opgeleverd. In deze kritische beschouwing vergelijk ik co-living met Centraal Wonen, en wijs ik op de kwaliteiten waar co-living van kan leren.

Render van Clubhouse Boompjes aan de Maaskade in Rotterdam, ontwerp door architectenbureau Team V, visualisatie door Zwartlicht. [Geraadpleegd op 3 maart 2021 van https://teamv.nl/projecten/boompjes-60-68/]

Render van Clubhouse Boompjes aan de Maaskade in Rotterdam, ontwerp door architectenbureau Team V, visualisatie door Zwartlicht. [Geraadpleegd op 3 maart 2021 van https://teamv.nl/projecten/boompjes-60-68/]

Een andere context

Vanaf de jaren zestig waren er in gedeelten van Europa experimenten met nieuwe gemeenschappelijk woonvormen. Centraal Wonen in Nederland is daar één van. Deze woonvorm is in de late jaren zeventig ontstaan vanuit emancipatorische en idealistische waarden. Toen de grootste woningnood na de oorlog was opgelost bleek dat de functionalistische woningbouw niet de gewenste woonkwaliteit had opgeleverd. Met name in de naoorlogse midden- en hoogbouw speelde het leven zich af in de beslotenheid van het eigen huishouden. De woonomgeving was weinig uitgerust het buurtleven te activeren en de naoorlogse wijken hadden een isolerende werking op het gezin. Gesteund door de overheid ontstonden in 1968 initiatieven die experimenten in de woningbouw aanmoedigden. Een van die initiatieven ontstond na een oproep van een vrouw uit Nijmegen, die ontwerpers aanspoorde een woonomgeving te ontwerpen die haar leven efficiënter én gemeenschappelijker zou maken.3 Haar oproep leidde tot het ontstaan van een nieuw woonconcept dat de naam Centraal Wonen kreeg. Het leidde tot de bouw van straten en hofjes met zo’n 20 tot 100 zelfstandige woningen, opgedeeld in clusters met gemeenschappelijke voorzieningen, bedoeld voor bewoners uit alle lagen van de maatschappij – ook degene met een kleinere beurs. De Centraal Wonen-beweging is geboren vanuit relatieve overvloed in woningen, vanuit het idee de woningbouw te differentiëren, kwalitatief te verbeteren en het wonen weer meer een sociale aangelegenheid te maken.
In de jaren negentig ontstond een woonvorm in de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië, inmiddels overgewaaid naar Europa, die de nadruk legde op betaalbaarheid, toegankelijkheid en flexibiliteit: co-living.4 Deze vorm van samenwonen is gericht op een specifieke doelgroep: mensen die graag in de stad willen wonen, veel bewegingsvrijheid wensen en die minder belang hechten aan bezit. Co-living zijn veelal (ingerichte) stadsappartementen voor een kleinere, gelijkgestemde groep bewoners die in hun individualiteit naar gemeenschappelijkheid zoekt. Interessant is dat co-living ongeveer tegelijkertijd is ontstaan met de toenemende populariteit van de stad – en daarmee de druk op betaalbare woningen. Hoewel co-living bijdraagt aan de differentiatie van het (huur)woningaanbod voor jonge werkenden, is het in de kern ontstaan vanuit een gebrek aan betaalbare woningen.

Drijfveren van gemeenschappelijk wonen

Toen eind jaren zeventig de grootste hausse rondom het groepsdenken en communes was afgezwakt, kwam er langzaam ruimte voor het denken vanuit het individu. Aan de populariteit van woongroepen en -communes kwam een eind, waarbij financiën, kleding en partners werden gedeeld, of de kinderen een antiautoritaire opvoeding kregen. Centraal Wonen is te plaatsen tussen de overheersing van het groepsdenken en het individuele denken. Maar anders dan bij de eerdere communes is de hoofdgedachte dat een huishouden pas kan genieten van gemeenschappelijk wonen als de privacy van de eigen woning gewaarborgd is. Dat wil zeggen dat een woning min of meer zelfstandig functioneert ten opzichte van gemeenschappelijke ruimtes. Wat er in deze gemeenschappelijke ruimtes gebeurt, hoe deze worden ingericht en onderhouden, is aan de bewoners – als groep. Voorbeelden hiervan zijn samen eten, een filmavond organiseren of vergaderen over het onderhoud van de gemeenschappelijke ruimtes. De drijfveer voor het wonen in een Centraal Wonen-project is samen te vatten in het motto: "samen doen wat samen kan, want dan geniet je er het meeste van".5
Waar Centraal Wonen nog schippert, is co-living ontstaan in een tijd waarin het individuele denken overheerst. De co-living appartementen zijn gericht op het bieden van vrijheden aan het individu. Zoals in Clubhouse Boompjes het geval is, beschikken bewoners van co-living appartementen over een eigen slaapkamer en badkamer, en delen een woonkamer en keuken met twee of meerdere huisgenoten. Daarnaast is het ook mogelijk gebruik te maken van ‘gedeelde’ vervoersmiddelen, meubilair en (flex)werkplekken elders in het gebouw, waardoor bewoners niet gebonden zijn aan veel eigendommen. Dit zou vooral veel financiële voordelen hebben. De huren gaan omlaag en vervoer betaal je alleen bij gebruik. Maar of de koffie in de gemeenschappelijke lobby voor een schappelijke prijs aangeboden wordt, is nog maar de vraag. De marketing van Clubhouse Boompjes legt bovendien de nadruk op exclusiviteit. "Als bewoner én dus Clubhouse-member kan je gebruik maken van allerlei priviligers" en "indruk maken met de Audi".6 Sharing is caring, maar wat blijft er over van het gemeenschappelijk wonen? Het lijkt er niet op dat het wonen in Clubhouse Boompjes het sociale leven van bewoners verrijkt, maar een schijnbaar individuele vrijheid suggereert.

Denken over het wonen

De betrokkenheid van bewoners bij de manier waarop zij wensen te wonen is misschien wel het grootste goed van Centraal Wonen. Al in een vroeg stadium stellen zij woonwensen op en overwegen zij de impact van het ontwerp van de architect. Dat levert niet alleen gewenste variatie in de woningbouw op, maar ook woonomgevingen die lang meegaan. Vrijwel alle uitgevoerde Centraal Wonen-projecten functioneren tegenwoordig nog naar het oorspronkelijk idee, zoals de allereerste projecten de Wandelmeent (Hilversum, 1977), de Banier (Rotterdam, 1980) en de Meenthe (Tilburg, 1981). Het is een betrokkenheid waar gemeentes van dromen, maar komt zeker tegen een prijs. Het kost veel tijd, energie en geld van gemeente, woningcorporaties en bewoners om zo’n project te realiseren.7
Bij co-living is dit formuleren van woonwensen en meedenken over het ontwerp niet aan de orde. Co-living appartementen worden gerealiseerd door projectontwikkelaars, vormgegeven door architectenbureaus en gefinancierd door vastgoedinvesteerders. Is de eindgebruiker van dit soort appartementen een stadse nomade met minimale bezittingen? Is er werkelijk behoefte aan vrijheid, of eigenlijk vrijblijvendheid? Of is co-living in Clubhouse Boompjes een manier om maximale huur te vragen voor minimale eigen voorzieningen, minimale inspraak of mogelijkheden tot toe-eigening?

Er rest mij nog te zeggen dat ik niet tégen ontwikkelingen in gemeenschappelijk wonen ben. Sterker nog, ik moedig ze aan. Maar dat mag niet ten koste gaan van woonkwaliteit. Er zijn in Nederland nog weinig co-living- of friendswoningen gerealiseerd, waardoor gesteld kan worden dat er wordt geëxperimenteerd met een nieuwe woonvorm. Ik zou willen voorstellen om deze projecten dan ook zo te benaderen. Er is onderzoek nodig naar de werking van de woningplattegrond en de plaatsing van gemeenschappelijke ruimtes, groepsvorming en het saamhorigheidsgevoel, het effect van materialen delen en de tevredenheid van bewoners. Het goede nieuws is dat er al veel onderzoeken in het verleden zijn gedaan, zoals naar Centraal Wonen. Kijk goed naar de kwaliteiten van Centraal Wonen en laat vorige experimenten een inspiratie zijn voor de huidige. Ik doe alvast een voorzet: laat bewoners nadenken over hun woonwensen, geef hen de mogelijkheid om de woonomgeving naar hun hand te zetten en biedt sociale structuren ter versterking van de woongemeenschap. Want zonder die structuren kan het alsnog behoorlijk eenzaam zijn in een co-living appartement.

Deze kritische beschouwing schreef ik naar aanleiding van mijn masterscriptie naar Centraal Wonen, waarin ik de architectuur van de eerste projecten uit de jaren zeventig en tachtig onderzoek.  

Noten

  1. De Kommunalkas zijn gemeenschappelijke appartementen die in de Sovjet-Unie verschenen na de Russische revolutie van 1917.

  2. Collectie tweets als reactie op de post van Tim Hofman: https://twitter.com/debroervanroos/status/1366345222557466624.

  3. Lies van den Donk-van Doorenmaals advertentie in De Nieuwe Linie (1969): “Wie ontwerpt een wooneenheid, gedacht op vier à tien kilometer van een grote stad, met een centrale keuken en eetzaal, een centrale wasserij, een kindercrêche, studieruimte, gemeenschappelijk te gebruiken logeerkamers en daarboven of daaromheen eigen kleine wooneenheden voor elk gezin: een woonkamer, wat slaapkamers, een piepklein keukentje, een douche en toilet.”

  4. M. Torres-Antonini, Our common house: using the built environment to develop supportive communities, ongepubliceerde PhD thesis, Graduate School, (University of Florida) 2001, p. 202.

  5. Eveneens het motto van het allereerste Centraal Wonen-project in Hilversum: De Wandelmeent (1977 opgeleverd).

  6. Website ‘Clubhouse Boompjes’ [Geraadpleegd op 3 maart 2021, https://www.clubhouseboompjes.nl/].

  7. Met de huidige ontwikkelingen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap en de wooncoöperaties wordt deze weg langzaam weer vrijgemaakt, maar wel voor hen reeds over het netwerk, de kennis en kunde beschikken.